Wiel en Sjef záliger, Huub en d’r Thieu.
Woeveur kwaojónge? (Het doel van het spel)
Het voornaamste doel van het Kwaojónge is samen plezier hebben en sociale
contacten leggen en verstevigen. In de kreten ‘meh, wat duiste mich noe?’ en
‘gank toch heives’ wordt men dus niet uitgenodigd de vraag te beantwoorden of
te vertrekken. Bij dit spel mag er dan ook gezellig gebabbeld worden, als het
maar niet over de inhoud van de kaarten gaat! De inzet bij Kwaojónge is nooit
geld. De verliezers betalen per verloren boompje (wat dat precies is komt nog
aan de orde, maar de uitdrukking een "buimke opzètte" komt van dit spel ) een
consumptie aan de overwinnaars. Het is niet de bedoeling na de winst ‘aaf te
houwe’ (te vertrekken). De winnaars geven hun tegenstanders een revanche,
maar hoeven daarmee niet aan de gang te blijven. Het mag nu duidelijk zijn:
niemand kan zeggen ‘ik heb gewonnen’. Het is altijd ‘wij .......’.
Waat me veuraaf môt weite (Algemene kennis en begrippen)
Het Kwaojónge wordt met vier personen gespeeld aan een, bij voorkeur
vierkante, tafel. Degenen die tegenover elkaar zitten vormen een koppel. Het
koppel waarvan een van de spelers de resultaten noteert, wordt aangeduid met
‘wij’ en inderdaad het andere duo met ‘zij’.
Het spel wordt gespeeld met 32 kaarten, van elke kleur (harten, ruiten, klaveren
en schoppen) 8 stuks oplopend van de 7 - via 8, 9, 10 (‘de luie’) naar de boer, de
vrouw en de heer - naar de (in het Nederlands ‘het’) aas (de ‘printjes’). Let op: in
werkelijkheid zijn er maar twee kleuren, rood (harten en ruiten) en zwart
(klaveren en schoppen). Bij het principe van het volgens de regels seinen
(teikene) ‘met de tegenkleur’ wordt hiervan gebruik gemaakt: wil je goede
harten/ruiten seinen, dan doe je dat met ruiten/harten. Wil je goede
schoppen/klaveren seinen dan doe je dat met klaveren/schoppen....... zoals je
verderop in de cursus zult leren.
Bij het Kwaojónge hebben alleen de ‘printjes’, de honneurs dus, waarde in de
puntentelling. Het aas telt voor 4; de heer voor 3; de vrouw (deftiger: dame) voor
2 en de boer voor 1. Dat zijn 10 punten per kleur en 40 per spel. Even
narekenen!
Let op: ofschoon de 7 t/m. de 10 voor de puntentelling geen waarde hebben,
geldt toch dat de 10 hoger is dan de 9 en die weer hoger dan de 8. De 7 sluit de
rij als de laagste ....... (als ze geen troef is, want dan wordt het toch weer even
anders ........... zoals we zullen zien).
Nu mag al duidelijk zijn dat het koppel dat 21 punten verzamelt, het spel (maar
nog niet het buimke!) gewonnen heeft.
Bij het Kwaojónge gebeurt alles ‘met de wijzers van de klok mee’; de gever zit
voor de troefmaker, de troefmaker wordt bij het volgende spel gever en ook het
leggen van de kaarten in de slag gebeurt met de wijzers van de klok mee.
Wae sjpeelt mit wae? (de vorming van de koppels)
Het eerste wat gebeuren moet, is de koppel vorming. Wie speelt met wie? Dat
kan op verschillende manieren. Zo kan het van tevoren afgesproken zijn of een
stel komt als koppel binnen. Het kan ook zijn dat de een de ander uitnodigt. Is
dat allemaal niet aan de orde dan neemt de initiatiefnemer (meestal ‘dae mit d’r
meiste doors’, al wil hij dat niet altijd weten!) de kaarten, schudt die door elkaar,
gooit er eentje midden op tafel en vervolgens geeft hij aan alle vier de
deelnemers (met de wijzers van de klok mee) een kaart. De kaarters achter de
twee hoogste kaarten vormen het ene koppel, de anderen het andere. Ieder
koppel neemt zijn plaats in, het ene lid tegenover het andere.
Wae sjrift?
(wie noteert de resultaten)?
In onderling overleg wordt de schrijver aangewezen, maar meestal heeft een
vaste tafel een vaste schrijver. Een andere selectieprocedure is ook mogelijk,
maar ..... meer dan 15 seconden mag dit alles niet duren. Dat is zonde van de
tijd.
Het is overigens niet belangrijk wie de resultaten bijhoudt. Het ‘wie schrijft, die
blijft’ gaat bij Kwaojónge niet op! Veel belangrijker is dat de schrijver de regels
hanteert die zijn afgesproken (het plaatselijke gebruik kent), de resultaten juist
noteert en dat zó doet dat de anderen dat kunnen controleren (als ze dat willen).
De veurhandj (de voorhand)
Het bepalen van de ‘voorhand’ (wae haet de veurhandj?) – het aanwijzen van
degene die het eerst troef mag maken – is het volgende ritueel. De
initiatiefnemer (zie boven) neemt de kaarten en schudt deze. Hij legt de stapel
kaarten (van 32 stuks) aan zijn rechter buurman (die lid van de tegenpartij is)
voor en vraagt hem ‘te höffe’ (in vakjargon: te köppe). Die is daar vrij in maar
meestal maakt hij van het vriendelijke aanbod gebruik. Hij neemt een deel (het
bovenste, minimaal 4 kaarten) van de stapel en legt dat op tafel. De gever legt
daar het andere stapeltje (het onderste, minimaal 4 kaarten dus) op en verdeelt de
kaarten volgens het volgende ritueel: de eerste kaart in het midden (die is voor
niemand), dan - met de wijzers van de klok mee - geeft hij elke deelnemer een
kaart. Wie de hoogste heeft (en we weten nu al de waarde van elke kaart en zo
zie je maar dat het snel te leren is!) krijgt de voorhand en mag de kleur van de
troef bepalen (troef maken). Zijn bij de eerste gift van 4 kaarten twee gelijke (en
de twee hoogste) dan krijgen die twee weer elk een kaart tot er eentje de hoogste
heeft. Hiermee zijn de voorbereidingen ten einde! Let op: het koppel dat troef
mag maken heeft een klein strategisch voordeel. Opdracht 1: Probeer dit te
begrijpen!
1e Les